In minder dan twee jaar heeft uitgeverij Vleugels vier vertalingen uitgebracht van de Waalse schrijfster Caroline Lamarche (1955). Het recentste werk, Het einde van de bijen, is compleet anders dan de vorige drie, die ook al erg van elkaar verschilden. Toch heeft de veelzijdige Lamarche duidelijk haar eigen stijl. Nare gebeurtenissen vertelt ze op een constaterende, wat afstandelijke manier, waardoor ze niet groots en dramatisch worden, maar des te harder aankomen bij de lezer. Tegelijkertijd is er ruimte voor het fantastische, voor dromen, voor de verbeelding. Een kind maakt een nachtelijke tocht op een zwart paard. Een vrouw ligt mooi en dood in een ravijn. Door de medicijnen in haar ogen ziet een oude vrouw een boom vol roze rozen, die naar de hemel groeit.
Die laatste scène komt uit de nu verschenen roman Het einde van de bijen. De oude vrouw is de moeder van Lamarche, van wie ze de laatste levensjaren beschrijft. Ze voert ook zichzelf op, een ik-persoon die haar …Lees verder
In minder dan twee jaar heeft uitgeverij Vleugels vier vertalingen uitgebracht van de Waalse schrijfster Caroline Lamarche (1955). Het recentste werk, Het einde van de bijen, is compleet anders dan de vorige drie, die ook al erg van elkaar verschilden. Toch heeft de veelzijdige Lamarche duidelijk haar eigen stijl. Nare gebeurtenissen vertelt ze op een constaterende, wat afstandelijke manier, waardoor ze niet groots en dramatisch worden, maar des te harder aankomen bij de lezer. Tegelijkertijd is er ruimte voor het fantastische, voor dromen, voor de verbeelding. Een kind maakt een nachtelijke tocht op een zwart paard. Een vrouw ligt mooi en dood in een ravijn. Door de medicijnen in haar ogen ziet een oude vrouw een boom vol roze rozen, die naar de hemel groeit.
Die laatste scène komt uit de nu verschenen roman Het einde van de bijen. De oude vrouw is de moeder van Lamarche, van wie ze de laatste levensjaren beschrijft. Ze voert ook zichzelf op, een ik-persoon die haar eigen geschrijf becommentarieert. De ik-persoon komt uit een familie waar het vulgair is om je hart uit te storten en voelt zich schuldig over dit 'dagboek', waarin ze zo openlijk over haar moeders aftakeling schrijft. Ter verdediging voert ze aan dat het 'preventief' is: 'Ik schrijf zoals ik adem. Ik schrijf om de schok van de versnelde aftakeling te verdragen. Ik schrijf om tederder voor haar te zijn.'
En wat extra tederheid is kennelijk hard nodig. Iedereen - de kapster, de buren, de hulp in de huishouding, de verpleegsters die op een gegeven moment elke dag langskomen - is dol op mevrouw Lamarche. Voor haar kinderen was ze een wat ruwe, afstandelijke moeder. De schrijfster krijgt elk jaar op haar verjaardag te horen wat een lastig kind ze was. Een van haar moeders spreuken: 'In feite is opvoeden een makkelijke zaak: je hoeft je kinderen maar groot te brengen als een hond.'
Nu is de grote, sterke vrouw, die vroeger bijenkorven hield en honing slingerde, die samen met haar man tweeduizend bomen plantte en onderhield op het terrein rond het landhuis waar ze woont, door haar artrose gedwongen om stil te zitten. Door maculadegeneratie ziet ze slecht. Ze brengt haar dagen door met luisteren naar ingesproken boeken op cd, van de blindenbibliotheek.
Lamarche schrijft dat ze alleen de essentie heeft willen overhouden en niet eindeloos anekdotes wil opstapelen. Dat lukt goed. Al gaat het boek ook erg over haar vader, een intelligente, lieve man die zijn vrouw bewonderde. Met hem kon Caroline het beter vinden dan met haar strenge moeder. Juist daarom zijn de paar verrassende ontboezemingen van deze 90-plusser echte juweeltjes. Niet alleen voor de lezer, ze brengen moeder en dochter ook, eindelijk, weer dichter bij elkaar.
Het einde van de bijen is meer dan een persoonlijk en goed geschreven verslag over ouderdom, mantelzorg en doodgaan. Zoals in elk boek uit Lamarche haar zorgen over de staat van de natuur. Ze mist de zwaluwen, die zijn verdwenen uit het oude coulissenlandschap, waar de boerderijen zijn vervangen door villa's. Daar komt in dit boek haar kritiek op de ouderenzorg bij. Want uiteindelijk wil haar moeder naar een verzorgingstehuis, om haar kinderen niet langer tot last te zijn.
En dan blijkt de roman een venijnig staartje te krijgen: het is 2020, de pandemie breekt uit. Een paar weken na haar verhuizing moet het land voor de tweede keer in lockdown. Al voor die tijd ondervindt mevrouw Lamarche aan den lijve 'de wurggreep van de privésector op de zorg'. Elke handeling is geprotocolleerd en daarom is er niemand die haar luister-cd's op volgorde legt, niemand die de dagenlang rinkelende telefoon opneemt.
Mevrouw Lamarche is inmiddels zo goed als blind, kan bijna niet bewegen en het lukt haar soms niet de hoorn vast te pakken. Na dagen niemand gesproken te hebben, vindt ze de telefoon en houdt die voortaan bij haar op schoot. 'Hier ben je van niemand', stelt ze vast. Lamarche maakt zich kwaad, wat leidt tot deze vreemde vergelijking: 'Maar zoals viezigheid zich in verlaten woningen blijft opstapelen, waren de personen om wie de beroering draaide het slachtoffer van allerlei zaken die werden verzwegen.' Los hiervan is dit weer een moedige roman van deze avontuurlijke schrijver.
***
Uit het Frans vertaald door Kathelijne De Vuyst.
Vleugels; 142 pagina's; € 26,90.
Verberg tekst